
Diploma eisen
Hieronder vindt u de eisen voor diploma A en B Survival
Uitvoeringseisen ZWEMDIPLOMA – survival A
Gekleed in zwemkleding, T-shirt, lange broek en schoenen
1. Te water met een sprong naar keuze, waarbij de zwemmer geheel onder water gaat.
Vervolgens watertrappend een draai van 360 graden maken, waarbij de zwemmer om
zich heen kijkt. Daarna onder water zwemmen: onder een zwembadlijn of zwemnoodle
door, zonder dat de zwemmer deze aanraakt.
2. Aansluitend wordt een erkende borstslag (voorkeur: schoolslag) over een afstand van
25 meter gezwommen, gevolgd door een erkende rugslag (voorkeur: enkelvoudige
rugslag) over eveneens een afstand van 25 meter.
3. Daarna klimt de zwemmer zelfstandig het water uit, zonder gebruik te maken van een
trap. Indien er een hoge kant is, mag er eerst op een drijvende mat geklommen worden.
Gekleed in zwemkleding
4. Te water met een kopsprong, waarbij de zwemmer geheel onder water dient te gaan.
Vervolgens oriënteert de zwemmer zich onder water door iets te pakken, aan te raken
of ergens doorheen te zwemmen. Dit voorwerp dient zich op 3 meter afstand van de
kant te bevinden, op een minimale diepte van 1 meter. Aansluitend wordt een erkende
borstslag over een afstand van 50 meter gezwommen. De zwemmer klimt over een mat
en zwemt verder met een erkende rugslag over een afstand van 50 meter. De zwemmer
klimt zelfstandig het water uit, zonder gebruik te maken van een trap.
5. Te water met een startsprong, waarna de zwemmer 3 seconden in gestrekte houding
blijft drijven. Aansluitend wordt een erkende borstslag – die anders is dan de eerdere
(voorkeur: borstcrawl) – over een afstand van 8 meter gezwommen.
6. Vanuit het water rugwaarts, met een tweebenige afzet tegen de kant, wordt een erkende
rugslag – die anders is dan de eerdere (voorkeur: rugcrawl) – over een afstand van 6
meter gezwommen.
7. Op minimaal 3 meter vanaf de kant ligt een boot/mat in het water. De zwemmer gaat
met een hurk- of schedesprong te water, klimt op de boot/mat en gaat rugwaarts aan
de andere zijde er weer af. Vervolgens zwemt de zwemmer naar de kant, waar door
een in het water liggende hoepel of band geklommen dient te worden. Hierna mag de
zwemmer op de kant klimmen.
8. Te water met een rechtstandige sprong, waarna de zwemmer gaat watertrappen: gelijkzijdig
gedurende 1 minuut. Tussendoor (bij ongeveer 30 seconden) moet de zwemmer
rechtstandig onderwater gaan, waarbij wordt uitgeblazen. Daarna gaat de zwemmer
door met watertrappen.
Uitvoeringseisen ZWEMDIPLOMA – survival B
Gekleed in zwemkleding, shirt met lange mouwen, lange broek en schoenen
1. Te water met een halve draai om de lengteas, waarna de zwemmer 15 seconden rechtop
gaat watertrappen.
2. Aansluitend wordt een erkende borstslag (voorkeur: schoolslag) over een afstand van
50 meter gezwommen. Ga onder een mat door en zwem aansluitend met een erkende
rug-slag (voorkeur: enkelvoudige rugslag) over eveneens een afstand van 50 meter.
3. Daarna klimt de zwemmer zelfstandig het water uit, zonder gebruik te maken van een trap.
Gekleed in zwemkleding
4. Te water met een kopsprong, waarbij de zwemmer geheel onder water dient te gaan.
Vervolgens oriënteert de zwemmer zich onder water door iets te pakken, aan te raken
of ergens doorheen te zwemmen. Dit voorwerp dient zich op 6 meter van de kant te bevinden,
op een minimale diepte van 1,25 meter. Aansluitend wordt een erkende borstslag
(voorkeur: schoolslag) over een afstand van 100 meter gezwommen. De zwemmer
zwemt door een hoepel op minimaal 1 meter diepte, klimt direct over een mat en laat
zich er rugwaarts vanaf vallen.
5. De zwemmer zwemt verder met een erkende rugslag (voorkeur: enkelvoudige rugslag)
over een afstand van 75 meter. De zwemmer klimt zelfstandig het water uit, zonder
gebruik te maken van een trap.
6. Te water met een startsprong, waarna de zwemmer 3 seconden in horizontale ligging
uitdrijft. Aansluitend wordt een erkende borstslag – die anders is dan de eerdere (voorkeur:
borstcrawl) – over een afstand van 10 meter gezwommen.
7. Te water met een schredesprong of hurksprong. De zwemmer zwemt terug naar de
kant en zet zich vanuit het water tweebenig af tegen de kant. De zwemmer drijft vervolgens
met een gestrekt lichaam 3 seconden uit en zwemt daarna een erkende rugslag
– die anders is dan de eerdere (voorkeur: rugcrawl) – over een afstand van 10 meter.
8. Op minimaal 3 meter vanaf de kant ligt een boot/mat in het water met daarop enkele
zwemmers. Eén zwemmer valt zijwaarts of achterover in het water en vervult de rol van
‘drenkeling’. De andere zwemmers op de boot vervullen de rol van ‘redders’, waarschuwen
elkaar en roepen een op de kant staande volwassene aan. De ‘redders’ werpen/
reiken vervolgens een zwemnoodle (of ander zacht, drijvend hulpmiddel) naar/aan de
‘drenkeling’ en helpen deze aan boord.
9. Te water met een hurksprong en zwemmen naar de omgeslagen boot/mat (met een
band eronder). De zwemmer gaat onder de boot en blijft daar 5 seconden. Vervolgens
laat de zwemmer zich onder water zakken en zwemt naar een pylon die 2 meter verder
op een diepte tussen de 1,30 en 1,80 meter op de bodem staat.
10. Te water met een rol en gedurende 1,5 minuten watertrappen, waarbij elke zwemmer
zich 20 seconden met een drijfhulpmiddel, (zoals een PET-fles of bal) drijvende mag
houden om uit te rusten om daarna weer door te gaan met watertrappen.